Wijze woorden van de Europese Rekenkamer

Interview met Alex Brenninkmeijer

Alex Brenninkmeijer, voormalig Nationale Ombudsman, is nu lid van de Europese Rekenkamer. Hij houdt zich bezig met het controleren van Europese instellingen. Daarnaast is hij van mening dat instellingen moeten leren van ervaring en dat de Europese Rekenkamer een positieve toon moet hebben.

Kunt u iets vertellen over uzelf, uw academische achtergrond en carrière?
Tijdens mijn rechtenstudie in Groningen kreeg ik veel belangstelling voor economie. Ik heb dan ook alle mogelijke economievakken gevolgd en mijn scriptie hieraan gewijd. Voordat ik als jurist afstudeerde,  behaalde ik mijn eerstegraads onderwijsbevoegdheid in economie. Daarna heeft mijn loopbaan steeds twee sporen gekend. Enerzijds, heb ik op verschillende universiteiten gewerkt (Groningen, Nijmegen, Tilburg, Amsterdam en Leiden)). Anderzijds, heb ik mezelf ontwikkeld in de rechtspraak en ben ik rechter geworden. Vervolgens ben ik, eind jaren 90, decaan geworden in Leiden. Toen heb ik gesolliciteerd naar de functie van Nationale Ombudsman en dit ben ik van 2005 tot 2013 geweest. Ten slotte heeft de minister van Financiën me gevraagd of ik beschikbaar zou zijn om voorgedragen te worden als het Nederlandse lid de Europese Rekenkamer.

Waarom heeft u besloten om dit aanbod te accepteren?
Je hebt in een baan als Ombudsman een zekere houdbaarheid. Na acht jaar leek het mij een prachtige kans om weer wat anders te doen. Ik vond het een buitenkans om internationaal te werken en het werk van Rekenkamer heeft me altijd enorm geïnteresseerd. In feite liggen beide banen in elkaars verlengde; als Nationale Ombudsman begin je met individuele klachten. Je kijkt naar de structurele problemen hierachter, terwijl je bij de Rekenkamer direct naar structurele problemen kijkt.

Wat is het grootste verschil tussen beide banen?
Het belangrijkste verschil zit in het nationale versus het internationale karakter van de banen. Verder is het een groot verschil of je in een college van 28 werkt of alleen. Alleen werken geeft een grotere wendbaarheid en veel meer flexibiliteit. Ik ervaar het werk in een college van 28 als veel bureaucratischer. Als ik nu een goed idee zou hebben en de collega’s gaan akkoord dan duurt het toch nog twee jaar voordat er ook echt iets gebeurt.

Wat zou u met de kennis van nu anders hebben gedaan in uw carrière?
Toen ik afstudeerde in Groningen, heb ik rondgelopen met de gedachte om de EPSO te doen. Ik ben daar toen niet aan begonnen, omdat in de tijd waarin ik afstudeerde (1976), het minder vanzelfsprekend was om internationaal te werken. Achteraf gezien denk ik dat ik graag internationaal was gaan werken of studeren. Dat is het enige wat ik anders zou hebben gedaan, ik ben namelijk eigenlijk heel tevreden en verwonderd over mijn loopbaan, deze vind ik heel mooi divers.

Kunt u in het kort de functie van de Europese Rekenkamer en uw rol hierin uitleggen?
De Europese Rekenkamer heeft als primaire taak om te controleren of het budget van Europa ad 140 miljard euro op een regelmatige manier, dus volgens de regels van wet en regelgeving, is uitgegeven. Hierover brengen wij ieder jaar een rapport uit. De tweede belangrijke taak van de Rekenkamer is het onderzoeken van de doelmatigheid/performance. Dat betekent dat we speciale rapporten uitbrengen over specifieke onderwerpen, waarin we kijken of de beoogde resultaten met zo min mogelijk EU-geld zo voordelig mogelijk zijn behaald.  Ik werk in Kamer IV, deze controleert de Europese instellingen. Momenteel ben ik bezig met een rapport over onderzoek en innovatie en een over openbare aanbesteding door de Europese instellingen zelf. Bij deze laatstgenoemde kijken we dus bijvoorbeeld of dit proces volgens de aanbestedingsprocedure verloopt, waarbij het de bedoeling is dat je zoveel mogelijk waar voor je geld krijgt. Het bankentoezicht met alle stabiliteitsmechanismen voor de euro komen in Kamer IV ook aan de orde. Evenals een check of het Europese toezichtsorgaan op kredietagentschappen goed functioneert.

 Hoe ziet een normale werkweek er uit voor u?
Een keer per week heb ik een vergadering van Kamer IV waarin de eerder genoemde rapporten en ons systematische onderzoek naar de regelmatigheid van de bestedingen van Europa worden besproken. Hieromtrent stellen we, na de zomer, alle hoofdstukken voor ons jaarverslag vast waarbij ik hoofdzakelijk verantwoordelijk ben voor het hoofdstuk met betrekking tot onderzoek en innovatie. Verder vergader ik iedere twee weken met het college van de Rekenkamer, bestaande uit 28 leden uit de verschillende lidstaten.  Tevens heb ik besprekingen met groepen auditors in het kader van de bijzondere onderzoeken en heb ik veel externe contacten. Ik was laatst bijvoorbeeld bij het ministerie van Economische Zaken in Luxemburg om hun ervaring met de administratieve lasten bij de aanvraag van Europees geld en het verantwoorden daarvan te onderzoeken. Een onderwerp dat ik zelf heb geïnitieerd.

Mag u zelf beslissen waarnaar u onderzoek doet?
Er is een jaarprogramma waarin de belangrijke onderwerpen staan vermeld. Als ik mijn verplichtingen hieromtrent heb voldaan, mag ik nog andere onderwerpen onder m’n hoede nemen. Maar dit betekent niet dat ik zonder meer een beroep kan doen op auditors in de organisatie, ik ga dan voornamelijk met mijn kabinet aan de slag. Als het resultaat hiervan voldoende van belang is, kunnen we dat naar het college brengen en kan het dan eventueel ook worden vastgesteld als een besluit van de Rekenkamer.

Wat vindt u het moeilijkste in u huidige functie bij Rekenkamer?
Voor mij is de spannende vraag: “Is het werk dat wij doen iets wat effect heeft en maatschappelijke betekenis?” Toen ik begon bij de Rekenkamer was ik daar heel kritisch over, omdat ik vond dat onze rapporten in té ingewikkelde taal zijn geschreven en de Europese Commissie niet veel met onze rapporten lijkt te doen.

Hoe zou u de Rekenkamer graag willen zien ontwikkelen?
Het werk van de Rekenkamer moet onderdeel zijn van een leercirkel; de Europese instituties moeten gevoed worden met impulsen om de kwaliteit van hun werk in het kader van financiële verantwoording te versterken. Het moet niet zo zijn dat wij een soort kapotte grammofoonplaat zijn die iedere keer dezelfde boodschap geeft: ‘er worden te veel fouten gemaakt bij de bestedingen van de Europese gelden’, dan zeg ik: “waar” “wat” “hoe”, “welke risico’s zijn er”.Ook is het belangrijk dat de Rekenkamer niet de hele tijd de negatieve toon heeft, want dan raakt men daar doof voor. Je kunt beter positief stimuleren en ook meedenken. Als ombudsman heb ik meegemaakt dat je hier veel invloed mee kan uitoefenen.

Wat is naar u mening het grootste, meest dringende probleem van de Nederlandse overheid?
Dat is heel simpel: vertrouwen in de burger. Stimuleren dat je niet alles hoeft te controleren en ervan uitgaan dat de meeste mensen deugen. Er zijn veel regels om te controleren en ook veel sancties. Je ziet nu dat dit een enorme druk op de samenleving legt en dat dit vaak niet terecht is.

Tot slot, welk advies zou u de studenten van Tilburg University willen meegeven?
Ga elke ochtend voor de spiegel staan en stel je steeds de vraag “Waarvoor doe ik het eigenlijk?”

reacties