For the English version, click here. Begin september startten de voorbereidingen voor de elfde editie van Investment Night. Toen wij als commissie
De zichtbaarste tweedeling in de Nederlandse pensioensector is die tussen jonge en oude deelnemers. De tegenstelling jong-oud komt tot uitdrukking in de dekkingsgraad en het uitkeringsbeleid van pensioenfondsen. De dekkingsgraad van de meeste pensioenfondsen geeft aan dat de waarde van de activa onvoldoende is om te kunnen voldoen aan alle verplichtingen (in reële termen). Daarom dringen jonge deelnemers, of hun zelfbenoemde vertegenwoordigers, erop aan dat pensioenfondsen de uitkeringen aan huidige gepensioneerden verlagen. Gepensioneerden wijzen er echter op dat zij wettelijk recht hebben op de uitkeringen en dat er in de afgelopen 8 jaar sinds de financiële crisis in 2008 al op de uitkeringen is bezuinigd.
Tragedie
Als het definiërende kenmerk van een tragedie is dat twee tegengestelde partijen beide een punt hebben, dan is dit een echte tragedie. In dit geval hebben beide partijen een punt. Hoewel de dekkingsgraad nu wordt onderschat als gevolg van de extreem lage rente die wordt gebruikt om de verplichtingen te berekenen, zullen de jonge deelnemers waarschijnlijk niet ontvangen wat hen beloofd is en waarvoor zij nu betalen. Maar dit is precies wat ook de oudere generaties kunnen claimen; ook zij ontvangen niet wat hen is beloofd. Dit belangenconflict lijkt daardoor op de strijd tussen schuldeisers van een failliete onderneming. Elke schuldeiser heeft een juridische claim op de onderneming, maar de onderneming heeft simpelweg niet genoeg middelen om aan alle claims te kunnen voldoen.
Op naar de rechtbank?
In geval van een faillissement zouden schuldeisers elkaar uiteindelijk tegen kunnen komen in de rechtbank. Dit is (nog) niet de plek waar jonge en oudere generaties elkaar treffen. Dat hoeft ook niet. Er is een cruciaal verschil tussen failliete ondernemingen en pensioenfondsen. Pensioenfondsen mogen dan technisch insolvabel zijn, maar ze zijn niet wettelijk failliet. Ze werken op een ‘going concern’ wijze. Dit houdt in dat pensioenfondsen doorgaan met het maken van aanzienlijke kosten, met name voor het vermogensbeheer. De totale kosten van Nederlandse pensioenfondsen bedroegen 6,3 miljard euro in 2014. Dit bedrag was gelijk aan 19,5% van de bijdragen (betaald door actieve deelnemers). Natuurlijk moeten pensioenfondsen kosten maken om goed te kunnen functioneren. Maar onlangs hebben twee masterstudenten Finance aangetoond dat pensioenfondsen met hogere kosten niet beter presteerden in de periode 2012-2014. Dit sluit aan bij onderzoek van één van de Nederlandse toezichthouders, De Nederlandsche Bank, waaruit blijkt dat de stijging in de kosten van pensioenfondsen in de periode 1992-2009 niet volledig kan worden verklaard door de toename in investeringen in risicovollere (en duurdere) activa (zoals private equity en hedge fondsen). Dit komt dan weer overeen met onderzoek van een andere Nederlandse toezichthouder, Autoriteit Financiële Markten, dat laat zien dat passief (en goedkoper) vermogensbeheer over het algemeen niet onderdoet voor actief vermogensbeheer.
Verlaging van uitkeringen
Dit alles suggereert dat jonge deelnemers zich niet alleen moeten richten op het verlagen van de huidige uitkeringen, maar zich ook verlaging van de kosten van pensioenfondsen ten doel moeten stellen. Als pensioenkosten worden verlaagd tot 4 miljard euro, kunnen de bijdragen worden verlaagd met ca. 7%. Dit lijkt op de eerste taak van schuldeisers in geval van een dreigend faillissement. Ze moeten er in de eerste plaats gezamenlijk voor zorgen dat een failliete onderneming geen activa die aan de schuldeisers toebehoren, uitdeelt aan derden. Indien en op het moment dat de resterende activa zijn verzekerd, kunnen de schuldeisers discussiëren over welke schuldeiser wat krijgt. Tot die tijd moeten jonge deelnemers zich in de pensioensector richten op de jaarlijkse kosten van 6,3 miljard euro.