For the English version, click here. Begin september startten de voorbereidingen voor de elfde editie van Investment Night. Toen wij als commissie
De economische aspecten van het professionele voetbal kunnen simpel worden samengevat: ‘Munten zijn punten.’ (met dank aan sportonderzoeksbureau Hypercube). In het algemeen zullen clubs met een relatief hoog budget beter presteren dan clubs met een relatief laag budget. Deze stelling is zeker correct op nationaal niveau. De zogenaamde traditionele top-drie, Ajax, Feyenoord en PSV, zijn in ons land de enige serieuze titelkandidaten. Het afgelopen decennium zijn er twee uitzonderingen op deze regel geweest.
AZ won de titel in 2009, vooral dankzij het grote budget dat ter beschikking werd gesteld door sponsor en suikeroom Dirk Scheringa. Na de ineenstorting van het zakenimperium van Scheringa moest AZ het budget flink naar beneden bijstellen. Tijdens deze periode heeft het management van de club uitzonderlijk goed gepresteerd, waardoor AZ nu een vaste plek heeft veroverd in de subtop van het Nederlandse voetbal. De tweede uitzondering was FC Twente, dat de titel pakte in 2010. Na dit kampioenschap nam de clubleiding een aantal financieel onverantwoorde beslissingen. Daarom is FC Twente tegenwoordig een serieuze degradatiekandidaat. Voormalig voorzitter Joop Munstermann was altijd ‘Working on a Dream’ (Bruce Springsteen), maar deze droom is uitgedraaid op een nachtmerrie. Een wijze les die kan worden geleerd van deze twee voorbeelden: sub-top clubs moeten niet voor een langere periode willen aansluiten bij de traditionele top drie. Ajax en Feyenoord hebben allebei landelijk een grote aanhang, terwijl de fans van PSV weliswaar regionaal zijn geconcentreerd, maar erg loyaal. Bovendien zijn deze drie clubs stevig verankerd in het bedrijfsleven.
“Het succes van ‘ondernemingen’ in de sport is positief afhankelijk van de aanwezigheid van concurrenten, iets wat sport onderscheidt van het reguliere bedrijfsleven.”
In 1982 begon de commercialisering van het Nederlandse voetbal eindelijk op stoom toen shirtsponsoring werd geïntroduceerd. In de 35 jaar die volgden behaalde Feyenoord slechts vier titels. Ajax heeft sindsdien 13 titels kunnen vieren, terwijl PSV sindsdien maar liefst 16 keer kampioen is geworden. In het amateurtijdperk gingen de laatste elf titels naar elf verschillende clubs: ADO (1943), De Volewijckers (1944), FC Haarlem (1946), Ajax (1947), BVV (1948), SVV (1949), Limburgia (1950), PSV (1951), Willem II (1952), RCH (1953) en EVV Eindhoven (1954). De eerste vijf titels in het professionele tijdperk gingen eveneens naar vijf verschillende clubs: Willem II (1955), Rapid JC (voorganger van Roda JC, 1956), Ajax (1957), DOS (voorganger van FC Utrecht, 1958) en Sparta Rotterdam (1959). Vijf verschillende titelhouders in vijf professionele voetbalseizoenen: dat gaat waarschijnlijk nooit meer voorkomen, al kwam de periode 2008-2012 in de buurt: (PSV, AZ, FC Twente, Ajax). Stel je voor dat de selectie van Feyenoord zich in het seizoen 2011-2012 bewust was geweest van haar capaciteiten!
In 1960 moest een play-off wedstrijd tussen Ajax en Feyenoord de Eredivisie beslissen. De wedstrijd eindigde uiteindelijk in 5-1, mede door drie goals van spits en voormalig international Wim Bleijenberg, die op dat moment slechts reserve bij Ajax was. Na dat jaar hebben, met uitzondering van de traditionele top-drie, alleen DWS (1964), AZ (1981 en 2009) en FC Twente (2010) de titel weten te bemachtigen. Binnen twee decennia is het voetbal voorspelbaar en minder competitief geworden. In Nederland zijn we gewend geraakt aan de dominantie van drie grote clubs. Het lijkt de amusementswaarde van de Eredivisie niet te hebben beschadigd. Met uitzondering van een aantal clubs (FC Groningen, Roda JC en Vitesse) zijn de toeschouwersaantallen bij de wedstrijden van een fatsoenlijk niveau, zelfs in kleine stadions van clubs als Excelsior. De kijkcijfers op televisie zijn ook behoorlijk hoog, evenals de aandacht van de media.
In sommige landen lijkt de situatie nog veel erger te worden. Althans, als men de zaak bekijkt vanuit een competitieve invalshoek. In Duitsland bijvoorbeeld is ieder punt dat Bayern München verliest een echte sensatie. De club uit Beieren heeft in zes achtereenvolgende seizoenen de titel veroverd. Hetzelfde geldt voor de Franse competitie, waar de financiële mogelijkheden van Paris Saint-Germain na 2013 te veel zijn gebleken voor de rivalen, met uitzondering van AS Monaco, ook geen arme club, in 2017. In Italië wordt de Serie A sinds 2012 gedomineerd door Juventus. Wordt dit een probleem? Een centrale hypothese in de sport economie is de zogenaamde Louis-Schmeling paradox (Walter Neale, ‘The Peculiar Economics of Professional Sports’, Quarterly Journal of Economics, 1964). Het succes van ‘ondernemingen’ in de sport is positief afhankelijk van de aanwezigheid van concurrenten, iets wat sport onderscheidt van het reguliere bedrijfsleven. Naar mijn mening hebben Bayern München, Juventus en Paris-Saint Germain nog steeds te maken met concurrenten, alleen niet op nationaal niveau. Het doel van deze clubs is het winnen van de UEFA Champions League. Daar ondervinden ze nog steeds concurrentie van de Spaanse top drie (Atletico Madrid, FC Barcelona en Real Madrid) en Engelse topclubs als Arsenal, Chelsea, Manchester City, Manchester United, Liverpool en Tottenham Hotspur. Op Europees niveau hebben de grote clubs dus zeker nog te maken met concurrenten. En wat als Real Madrid de Champions League vijf keer achter elkaar zou winnen? Dit is al eens eerder gebeurd (1956 – 1960), en het professionele voetbal heeft dat ook overleefd.