Op 23 juni 2016 besloot een geringe meerderheid van 51,9 procent van de kiezers in het Verenigd Koninkrijk (VK) dat hun land uit de Europese Unie (EU) gaat treden. Ongeveer 33,6 miljoen burgers brachten hun stem uit, van de in totaal 46,5 miljoen personen die zich voor het referendum over het lidmaatschap van de EU hadden geregistreerd. Ten tijde van het referendum bestond het potentiële electoraat uit 51,4 miljoen burgers. Iets meer dan 17,4 miljoen mensen – 51,9 procent – stemden voor een ‘Brexit’, de ondertussen overbekende aanduiding voor het vertrek van het VK uit de EU. Het aantal mensen dat lid van de EU wilde blijven, bedroeg iets meer dan 16,1 miljoen. Dit komt neer op 48,1 procent. In totaal waren de stemmen van ongeveer 25.000 burgers blanco of ongeldig. Waarom is het nodig al deze aantallen te vermelden? Bovenstaande cijfers tonen aan dat deze cruciale beslissing is genomen door 33,9 procent van de potentiële kiezers, die dus voor het verlaten van de EU waren, terwijl 31,4 procent tegen deze dramatische stap heeft gestemd. Men moet er rekening mee houden dat 9,5 procent van de stemgerechtigde bevolking zich niet heeft ingeschreven, om de een of andere reden, terwijl 28,8 procent van de geregistreerde kiezers niet op kwam draven. Kortom, iets meer dan een derde van de stemgerechtigde bevolking heeft bepaald dat het VK uit de EU moet treden. In Londen, Noord-Ierland en Schotland wilde de meerderheid van de kiezers in de EU blijven, in Engeland – buiten Londen – wilden kiezers de EU verlaten. Dit wordt inderdaad nogal eens aangeduid als een ‘verdeeld koninkrijk’. Op korte termijn waren de gevolgen van de Brexit-beslissing beter dan de verwachtingen van vele experts. Voorspellingen met betrekking tot de economie lijken nauwelijks beter dan voorspellingen in de professionele sport. De jury beraadt zich nog steeds over de uitspraak of dit het gevolg is van de enorme mate van specialisatie in de academische wereld, van de zelfvoldaanheid die enkele experts kenmerkt, of van een combinatie van beide. Anders geformuleerd, sommige deskundigen missen een helikopter-view, anderen lijden aan zelfoverschatting, terwijl sommige experts beide kenmerken vertonen. Naar mijn mening is het Britse besluit om de EU te verlaten, niet erg verstandig, in ieder geval niet vanuit een middellange- en lange-termijn perspectief. Niemand hoeft echter de mening van een nogal obscure voetbaleconoom uit het zuiden van de Nederland serieus te nemen! In Nederland stellen twee partijen die momenteel vertegenwoordigd zijn in de Tweede Kamer een referendum over het EU-lidmaatschap voor. Ten eerste wil de Partij Voor de Vrijheid (PVV) de EU verlaten, en wel zo snel mogelijk. De PVV is een eenmanszaak, geleid door Geert Wilders (1963), een voormalige HAVO-scholier uit Venlo. Zijn standpunten over bijvoorbeeld bureaucratie en migratie staan in schril contrast met het huidige beleid en de praktijken van de EU. Het Forum voor Democratie (FvD) betoogt dat de EU onvermijdelijk de Bondsrepubliek Europa zal worden, met weinig of geen ruimte voor de natiestaten. De FvD is in wezen ook een eenmanszaak, geleid door Thierry Baudet (1983), die een aantal jaren geleden een proefschrift over de ‘aanval op de natie-staat’ schreef. De leider van de FvD beschouwt zich als de meest veelbelovende jonge intellectueel van het land, zich baserend op het aantal boeken dat hij al heeft geschreven. Baudet begon zijn maidenspeech in de Tweede Kamer van het Nederlandse parlement in het Latijn. Daarom is het een beetje verrassend dat hij vaak het beroemde ‘multum ……, non multa’ advies van Plinius Secundus (en van de moderne academische wereld, zoals hierboven aangeduid) negeert. Baudet, een politicus van het intellectuele type, en Wilders, een streetwise politicus, delen min of meer dezelfde mening over hetgeen ze vaak ‘Europa’ noemen. Zij zijn lid van verschillende generaties, terwijl hun argumenten soms heel verschillend zijn, vooral wat betreft de mate van verfijning. Andere politieke partijen in Nederland zijn vaak zeer kritisch over de huidige stand van zaken in de EU, maar ze streven niet naar een Nexit. Zou een Nexit goed zijn voor de Nederlandse economie? Sorry, maar nu moet ik me verontschuldigen. Het beantwoorden van deze vraag gaat namelijk ver boven mijn spreekwoordelijke pet. De bekende econoom Richard Baldwin heeft ooit betoogd dat een uitgebreide analyse van het verlaten van de eurozone (!) een grondige kennis vergt van macro-economie, internationale economie, het bankwezen in Europa, privaatrecht, Europese wetgeving en Europese politiek. Niet al te veel mensen hebben al deze competenties verzameld, en ik ben zeker niet een van hen. Is dit dan het einde van mijn bijdrage? Nee! In de rest van dit artikel zal ik proberen twee argumenten voor een duurzaam Nederlands lidmaatschap van de EU over het voetlicht te brengen. Daarbij zal ik ervan uitgaan dat het verlaten van de EU ook betekent dat de eurozone wordt verlaten. Is deze veronderstelling correct? Dat weet ik niet, maar ik heb u al gewaarschuwd, ik ben helemaal geen expert voor wat betreft het Europese recht. Het eerste argument is gebaseerd op het Nederlandse economische beleid in de afgelopen decennia. Laten we eerst het monetaire beleid eens beschouwen. Sommige commentatoren beweren dat we de zaken weer in eigen hand moeten nemen, in plaats van deze aan de Europese Centrale Bank (ECB) over te laten. Het koppelen van de voormalige Nederlandse gulden aan de (West-) Duitse Deutschemark heeft echter aanzienlijk bijgedragen aan prijsstabiliteit, maar ook aan de economische groei en de relatief lage werkloosheid, tussen het begin van de jaren tachtig en de invoering van de euro (1999). Anders gezegd, de Nederlandse centrale bank heeft meer dan drie decennia geleden de mogelijkheid al opgegeven om een zelfstandig monetair beleid te voeren. Dit is vrij gunstig gebleken voor onze economie. De euro brengt wellicht een aantal nadelen met zich mee, maar een munt die in de economische en politieke onrust van deze tijd op zichzelf is aangewezen, lijkt mij nogal riskant. Daarom is het moeilijk om lieden te begrijpen die voor een dergelijk beleid pleiten. Ten tweede is de Nederlandse economie het schoolvoorbeeld van een kleine open economie. De mate van openheid,