Wanneer we terugkijken naar 2016, kunnen we het er alleen maar over eens zijn dat een aantal belangrijke gebeurtenissen anders heeft uitgepakt dan verwacht. In november 2016 brachten ongeveer 129 miljoen mensen in de Verenigde Staten hun stem uit voor de presidentsverkiezingen. Hoewel de meeste peilingen anders voorspeld hadden, werd de Republikeinse Donald Trump verkozen tot 45e president van de Verenigde Staten. Ongeveer vijf maanden eerder, in juni 2016, stemde het Verenigd Koninkrijk onverwachts voor de zogenaamde Brexit waarbij het Verenigd Koninkrijk zich zal terugtrekken uit de Europese Unie. Het is een gebeurtenis die de Europese Unie nog nooit heeft meegemaakt sinds de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap in 1958. De EU heeft geen ervaring met landen die uit de gemeenschap treden. Verder nam in 2016 in veel Europese landen de steun voor populistische partijen aanzienlijk toe. Rechts populistische partijen wisten hun steun uit te breiden in peilingen, zoals Alternative für Deutsland (Petry) in Duitsland, Front National (Le Pen) in Frankrijk en de Partij voor de Vrijheid (Wilders) in Nederland. Met de verkiezingen die in 2017 in deze drie landen zullen plaatsvinden of plaatsgevonden hebben, zal hun rol van groot belang zijn. Hoewel deze gebeurtenissen in eerste instantie niet aan elkaar gerelateerd lijken te zijn, is er een gemeenschappelijke factor te onderscheiden: globalisering. Globalisering De Amerikaanse keuze voor Trump, een stem tegen de Europese Unie en de toename in steun voor populistische partijen kan toegeschreven worden aan de groeiende ontevredenheid van velen die van mening zijn dat ze niet geprofiteerd hebben van de voortdurende toename in globalisering. Dit heeft vervolgens tot een grotere ongelijkheid gezorgd. Tot nu toe heeft deze stille meerderheid geen voordeel gehad van de alsmaar toenemende internationale handel – of niet in de mate waarin topinkomens ervan profiteerden. Sommigen hebben hun baan als gevolg van globalisering verloren of geen significante stijgingen in hun reële inkomens gezien. Deze groep wordt steeds duidelijker in haar standpunt en heeft derhalve besloten te stemmen tegen de gevestigde orde. “Diverse economische modellen voorspellen dat de inkomensongelijkheid in de westerse wereld zal stijgen.” Economische theorie Er zijn talrijke economische modellen ontworpen om de gevolgen van toenemende globalisering op belangrijke economische variabelen te omschrijven. De meest bekende modellen van de internationale handel voorspellen dat mensen met arbeidsintensieve, laaggeschoolde banen in de westerse wereld inderdaad negatieve gevolgen ervaren van de toenemende globalisering. Deze banen worden waarschijnlijk ‘off-shored’. Dit houdt in dat ze verplaatst worden naar opkomende landen waar lonen en productiekosten lager zijn. De laaggeschoolde arbeidskrachten in deze opkomende economieën of ontwikkelingslanden zullen profiteren van deze globalisering. In de westerse wereld zullen hooggeschoolde of kapitaalintensieve banen meestal voordeel halen uit meer handel. Kortom, diverse economische modellen voorspellen dat de inkomensongelijkheid in de westerse wereld zal stijgen. Empirie Onderzoek wijst uit dat de reële lonen van westerse laaggeschoolde werknemers inderdaad gedaald zijn. Bovendien zijn er in de afgelopen 50 jaar twee trends ontstaan die hand in hand gaan. Loonpolarisatie, hetgeen verwijst naar de geleidelijke toename van de lonen van laag- en hooggeschoolde werknemers ten koste van de midden categorie, heeft geleid tot een toename van de inkomensongelijkheid. Deze loonpolarisatie kan zijn oorsprong hebben in baanpolarisatie, hetgeen betekent dat vooral werknemers in de midden categorie en laaggeschoolde werknemers verliezen van internationale handel in termen van werkgelegenheid. De achterliggende redenering is dat consumenten interactieve werkzaamheden die uitgevoerd worden door laaggeschoolde werknemers, zoals knipbeurten en taxidiensten, niet gemakkelijk uitbesteed kunnen worden aan andere landen. Deze activiteiten zijn specifiek aan de locatie en kunnen niet verplaatst worden. Daarnaast kunnen routine taken die uitgevoerd worden door middelbare arbeiders makkelijker gesplitst worden en zijn ze daarom eerder onderhevig aan offshoring. Baanpolarisatie betekent dus dat laag- en hooggeschoolde banen aantrekkelijker worden waardoor hun lonen stijgen ten koste van de middenklasse. De olifant-grafiek De resultaten van Milanovic (2012), die de veranderingen in reële inkomsten tussen 1988 en 2008 berekende voor de wereldwijde inkomensverdeling (in 2005 internationale dollars), komen gedeeltelijk overeen met baan- en loonpolarisatie. De onderzochte periode is van bijzonder belang omdat deregulering en markthervormingen – en daarmee ook de globalisering –  een grote rol speelde in deze tijd. Wanneer deze veranderingen weergegeven worden in een grafiek, ontstaat er de zogenaamde olifant-grafiek (Figuur 1). Het is een duidelijke visuele weergave van de winnaars en verliezers van globalisering. De grootste winsten van globalisering vloeien naar de middenklasse van de opkomende economieën. Grote delen van de bevolkingen uit China, India, Indonesië, Brazilië en Egypte bevinden zich rond dit mediane inkomen, waar stijgen tot 80% plaatsvinden. De top 1% van de wereldwijde inkomensverdeling, die uit de zeer rijke in de westerse wereld bestaat, heeft ook geen reden om te klagen aangezien hun inkomens met ongeveer 60% zijn gestegen. De onderste 30%, behalve de armste 5%, heeft ook aanzienlijke stijgingen in hun reële inkomens gezien. Dit kan het gevolg zijn van de grote daling in armoede die is bereikt in het kader van de millenniumdoelstellingen. Vanaf 1990 zijn in slechts twintig jaar ongeveer 1 miljard mensen uit pure armoede gehaald. Een reden dat de armste 5% geen stijging van inkomens heeft ervaren kan te maken hebben het met de bereikbaarheid van deze mensen. Het verstrekken van hulp aan hen zou onmogelijk of ineffectief zijn. Het meest relevante deel van de olifant-grafiek voor de interpretatie van waarom mensen voor Trump gestemd hebben, voor de Brexit en in grotere mate populistische partijen steunen, is het 75ste tot 90ste percentiel. Deze globale bovenklasse bestaat grotendeels uit mensen in rijke en voormalige communistische landen. Deze mensen hebben niet kunnen profiteren van de toename in globalisering, terwijl gedurende dezelfde periode een groot aantal mensen niet alleen, maar ook in belangrijke mate, geprofiteerd heeft van deze globalisering. Deze discrepantie heeft tot een toename van de inkomensongelijkheid in de westerse wereld geleid. Figuur 1. The ‘Olifant grafiek’: stijgingen in reële inkomens tussen 1988 en 2008 voor de wereldbevolking. Gini-coëfficiënt Een andere en veelgebruikte wijze om inkomensongelijkheid te meten, is de Gini-coëfficiënt. Dit cijfer geeft de mate waarin de inkomensverdeling binnen een economie afwijkt van een perfecte verdeling weer. Het varieert van nul, waar